Lancering V2-raket te Peenemunde. Logo website. Verzameling Haags Gemeente Archief. Postbus 12600. 2500 DJ  Den Haag.

DEN HAAG STAAT IN BRAND!

TWEEDE DEEL

(klik hier om naar deel 1 te gaan)

De rook van de verschillende branden trok over de stad in de richting van het Staatsspoorstation, want de wind was West. Scheen het om half twee, dat dit wat verminderd nu, twintig minuten later, leek het wel weer erger. Hetzelfde straatbeeld vertoonde zich nog aan onze oogen. Wegtrekkende, angstig kijkende menschen, hoogbeladen wagentjes, sjouwende kinderen met wat schamel huisraad en torsende ouwe juffrouwen met stoelen en andere meubelen. Toch bleek het wel, in de omgeving waar we gebluscht hadden, dat daar de rust allengs wat wederkeerde. Enkele bewoners kwamen ietwat bedeesd poolshoogte nemen en knikten, na een onderzoek, goedkeurend. Een meneer kwam kijken en die zei: "O, gelukkig, de boel staat er nog. Wat zal moeder blij wezen. Toen we vannacht weg gingen, dacht ik, de heele straat gaat eran en spuiten kwamen er niet!" En naar ons uniform kijkend, vroeg hij: "Komen jullie heel uit Zaandam?" En toen hij hoorde dat dit wel het geval vlas, begon hij dadelijk over familie in Zaandam, en ik dacht, het zal er nog op uitdraaien, dat ik er komende dagen de groeten moet gaan doen, maar dat bleef gelukkig achterwege. Maar ik maakte hem er op attent, dat de mogelijkheid bestond, dat het toch wel binnen bij hem gebrand had. Hij keek eens vluchtig en zei: "Dat valt wel mee. In ieder geval staat de zaak nog overeind." En tevreden groetend vertrok hij.

De fijne stukjes vuur vlogen nog steeds langs de straten en kaden. Allerlei verbrande stofdeelen bezwangerden de lucht, zoodat stofbrillen weer onontbeerlijk waren.

Op bevel van den heer Kommandant vertrokken we met Autospuit en Materiaalwagen naar een ander stadsdeel. De Babyspuit werkte nog steeds gescheiden van ons, zoodat ik het contact daarmee had verloren, evenals dat het geval was met de Wormerveerder Collega's, die na de blussching van den brand in de De Carpentierstraat, naar de Laan van Nieuw Oost-Indië, de Sillestraat en de Merkusstraat waren gegaan. Ook die wisten dus wel wat ze doen moesten, want overal woedden groote branden en overal was belangrijk werk te verrichten en daar het in de eerste plaats ons allerbelangrijkste werk was te voorkomen, dat de branden zich zouden uitbreiden, daar werd steeds zooveel mogelijk een grens getrokken tusschen datgene, wat wel en wat niet brandde, om daarna over te gaan tot de afblussching van een of ander blok huizen.

Maar hoe stond het nu met de benzine?

Geen enkel corps had genoeg, ook Den Haag niet, Amsterdam niet en wij niet. Amsterdam wilde dan ook niet komen helpen. Toen die 33 spuiten 's Zaterdagavonds uit Den Haag weer vertrokken waren wegens gebrek aan benzine en enkele uren daarna de V-I's nog meer branden stichtten, wilde Den Haag opnieuw om, hulp vragen. Maar de telefoon was gestoord. Leiden kon men bereiken, maar die kon niet meer komen wegens gebrek aan brandstof.

Leiden belde den heer Fehres op en die probeerde hulp te krijgen van Amsterdam, maar ook dat lukte niet. Toen belde zijnedele Zaandam op en dat lukte wel, maar er werd bij gezegd. dat de benzine niet geremplaceerd kon worden. Maar de heer Kakes weet overal raad op en zoo ging de Zaan heen en waar het niemand was gelukt om in Den Haag nog wat benzine te vermeesteren, daar lukte dat wel den heer Kakes, die op nog een aardig kwantum beslag wist te leggen, zoodat we niet mochten mopperen, wat we dan ook niet hebben gedaan. Hadden wij die mogelijkheid vermoed, dan hadden we naar Den Haag meer spuiten en meer manschappen meegenomen. En omdat wij Zaankanters dus hulp kwamen bieden in een groote stad, waar zeer veel brand was, maar waar zoo goed als niet werd gespoten, daar ontving men ons met vreugde.

Het geschiedde onder andere, dat de Kommandant op zijn onderzoekingstocht door de stad 's morgens door en in een stadsdeel kwam, waar hulp dringend noodig was, maar waarvoor zijnedele geen spuiten disponibel had. Zoodra dit echter wel het geval was, zond hij ze er heen. En zoo kwam het voor, dat hij er des middags, na eenige uren, weer kwam, en dat men hem van blijdschap een ovatie bracht, omdat het gevaar zoo goed als geweken was.

Onder andere wisten onze menschen een zeer groot meubelmagazijn, dat gevaar liep, voor verbranding te behoeden. De Groep van de nummer Zeven werd aangewezen te gaan blusschen in de Amalia van Solmsstraat. Een deftige buurt met prachtige huizen en zeer rijke inboedels. Hier woonden menschen, van het Ministerie en menschen van adel. Op verscheidene plaatsen in deze lange bekende straat was brand. De inboedels stonden op straat, ja, des Zondagsmorgens hadden ze zelfs in den regen gestaan.

Maar diezelfde deftige inboedels waren een geweldige belemmering voor de blussching, want de spuiten konden de straat niet in en ook niet bij de putten komen. Want al die zware kasten enz. stonden op de puttendeksels. Zoo stonden er honderden. Veel bewoners waren niet eens meer te vinden, en personen om de boel weg te halen, waren er ook niet in de stad, want al het jonge volk is weggevoerd.

De autospuit werkte ook hier weer perfect. Het eene na het andere huis bluschten we weer. Natuurlijk waren ook in deze straat de meeste huizen reeds niet meer te redden, doch anderzijds werden toch weer door ons optreden geheele blokken behouden. Ook hier geschiedde het vaak, dat iemand om hulp vroeg terwijl er nog drie of meer andere adressen voorgingen, maar tenslotte is toch aan ieders verzoek voldaan, hoewel het zeer veel zorg en inspanning heeft gekost. Met weinig volk moesten ook hier de slangen binnendoor, drie à vier trappen opgevoerd worden om straks weer omlaag te worden gehaald en om ze dan daarnaast, of twee huizen verder, weer omhoog te brengen. En zoo groot werd het aantal aanvragen, dat we op het laatst geen druk genoeg overhielden om te spuiten, zoodat dan maar weer een of andere klant werd uitgeschakeld, die wachten moest tot we op een ander adres klaar waren.

En dezelfde moeilijkheden hadden ook de overige spuiten ..., maar vorderen deden we.

Opmerkelijk was, dat we den ganschen dag zoo goed als geen andere brandweerwagens hebben ontmoet, ook geen andere blusschers en geen andere spuitgasten. Wel een wagen met mannen uit Wassenaar, maar toen was het reeds laat in den middag.

Voor in deze Amalia van Solmsstraat weerde de groep van Brandmeester Verkade zich weer geweldig. De benzine-machinist was weer ontembaar in zijn vaart en wist van geen stoppen en van geen rusten. Maar allen deden hun uiterste best en dit moet gezegd: Zonder bijzondere wils- en krachtsinspanning zou het niet gelukt zijn de branden ook in deze straat tot stilstand te brengen.

Onze Materiaalwagen deed den ganschen dag uitstekend dienst. Slangen halen, de kleine spuit versleepen, orders halen en brengen, de Kommandant verplaatsen van de eene post waar we werkten, naar de andere, de heeren van de Rijksinspectie opzoeken, eten halen, de Wormerveerders opzoeken en eten brengen, benzine halen en weer rondbrengen, enz. enz. en zoo hadden wij van dien wagen zeer veel dienst, zoodat we tot den slotsom kwamen: Je kunt er niet buiten. Natuurlijk deden zich allerlei voorvallen voor, zoowel droevige als vrolijke, maar de vermelding daarvan zou dit verslag te uitvoerig maken. Een sombere gebeurtenis was deze.

Een boertje uit Naaldwijk kwam naar de stad met paard en wagen om zijn dochter te halen. Hij hoopte haar mee te nemen naar huis en ook haar inboedel te kunnen bergen. Maar voor het huis aangekomen, lag dit met den grond gelijk en een en ander brandde nog. Hij informeerde zoo hier en daar of men wat van zijn dochter wist maar niemand gaf hem uitsluitsel. Totdat hij bij een man informeerde van de Luchtbescherming, die hem vertelde, dat de bewoners onder het puin lagen. De echtgenoot van zijn dochter, zijn schoonzoon dus, scheen reeds sedert jaren in Engeland te vertoeven. Na een uur zag ik het boertje weer weggaan, met een leege wagen en een vol gemoed.

Een ander voorval was het volgende: Een advocaat in een zeer mooi hoog huis had één hoog een zeer mooie, prachtige piano staan, een zwaar exemplaar. Hoewel de heer Kakes hem uitdrukkelijk had gezegd, dat zijn huis geen nood had en dat hij het instrument gerust kon laten staan, wilde hij het beslist naar buiten hebben. Hij wilde het van boven af aan onze slangenlijn laten zakken, maar we beduidden hem, dat dat niet kon. Ik zei hem, dat, als hij geen hijschgerei had en geen hijschbalk met takel, het hem dan niet zou gelukken. Maar de piano wou hij niet in huis laten, want daar naast stond het huis in brand. Al ons redeneeren gaf niets. Ook de enkele menschen, die hij bij zich ad om hem te helpen schudden het hoofd, en toen ik schouderophalend de statige trappen afkwam, zei zijn vrouw tegen me; "Ja, ziet u, mijn man is zo bijzonder aan die piano gehecht, dat hij dit klavier voor geen geld van de wereld wil missen."

"Ja, Mevrouw," zei ik, "maar het is niet noodig en het ding komt wel beneden, maar aan gruzelementen." Maar de man van het Recht was ook een man van de Wil en ik hoorde hem boven zeggen: "Als hij het raam niet uit kan, dan de trap maar af."

Het was een prachtige, breede trap en een statige hal. Het was geheel in stijl met de buurt en met het huis. Elk oogenblik zou je verwachten, dat één of ander Hoogwaardigheidspersoon in schitterende kleedij, voorafgegaan door herauten, die statietrap zou afkomen, maar dat gebeurde niet. Wel kwam Jan Noomen van boven af met een zwart besmeurd gezicht, maar daar bleef het ook bij.

"Ik geloof," zei Jan; "dat die meneer er bijstaat te grienen, zóó gaat het hem aan zijn hart. O, o, wat is die man zenuwachtig."

We gingen maar weer aan ons werk. Als hij straks naar beneden komt rollen hooren we het wel. En toen we buiten voor het huis stonden, kwam ook Piet Sligcher bij ons staan, toen we plotseling de piano hoorden bespelen.

Hoor toch, wat vreemd ineens, en dat hier in deze droeve omgeving. Het was als een bloem op een mestvaalt. Prachtig! Een Meesterhand op een juweel van een piano. En hoor, daar zong er een: houd eens stil!

"De Vijand rukt reeds aan,
"Met opgestoken Vaân,
"Hij draagt zijn rusting nog
"Van gruwel en bedrog,
"Maar zal als kaf verdwijnen!"

En stil was het weer.

We liepen door het voortuintje op de geopende deur af. En plots, we deinsden achteruit. Daar kwam hij... Wie?
De Hoogwaardigheidsbekleeder?
Neen... de piano!

Een ontzettend lawaai, een geschreeuw, gevolgd door een geweldige plof en een hevig  gekraak. We schrokken geweldig!

Splinters hout, stukken van toetsen, snaren, koperwerk, ja, van alles stoof langs onze beenen naar buiten. Hals over kop was het groote, fraaie instrument van de trap af  komen rollen. "Aan gruzelementen," had ik gezegd, en dat was zoo. Het deed me denken aan den meester Pottenbakker, die zijn eigen kunstwerk aan splinters slaat. "En 't zal als kaf verdwijnen", dat was het laatste wat aan het schoone klavier was ontlokt en wat de vreemde eigenaar had gezongen.

Inmiddels was het avond geworden.

De blussching vorderde zeer goed en toen de Kommandant nog eens bij ons kwam kijken, vertelde hij dat Wormerveer het werk had moeten staken wegens gebrek aan de pomp. En we begrepen, wat dat voor hen zeggen wilde, want dat beteekende stoppen, terwijl er nog zooveel werk was.

Ook vertelde hij, dat het werk toch goed opschoot, en dat ook vooral de Babyspuit uitstekend dienst deed. Maar ook de Autospuit werkte onafgebroken zonder stoornis en zonder eenige hapering, onder de trouwe leiding van den heer Zeulevoet. Maar onze mannen, vooral de pijpleiders, werden zeer moe. Daarom werd het klimmen gevaarlijk en daar het nu flink donker was, werd voorzichtigheid nog meer dan anders aanbevolen.

Daarbij komt, dat wij geen beschikking hadden over licht. Wij hebben in Zaandam speciale Verlichtingsmotoren met schijnwerpers. Niet alleen de groote Magirus-ladderwagen heeft zoo'n inrichting aan boord, maar ook de Materiaalwagen heeft groote schijnwerpers bij zich, die door den motor van stroom worden voorzien. Maar de Materiaalwagen kon vanwege de op straat staande inboedels niet tot de brandende gebouwen naderen en bovendien, al had ze dat gekund, wat is één punt van verlichting bij zooveel brandobjecten

.

We misten dus zeer ons licht en in de duisternis werken op straat is reeds ondoenlijk, maar des te meer is dat het geval, daar boven op de daken.

Maar enkele branden waren zeer hardnekkig. Uren en uren hadden we aan sommige perceelen werk, zoodat er wel bij waren waar je met recht wanhopig van werd. Je kwam in een stemming om tenslotte dat huis maar uit elkaar te trekken. Maar met volharding en steeds weer opnieuw de aanval herhalend, waren we toch tenslotte zoo ver heen, dat in ons rayon de branden in zooverre waren gebluscht, dat uitbreiding niet meer mogelijk was en er verder geen gevaar meer van was te duchten. Daarom liet Kommandant Kakes om kwart voor negen stoppen. Van tevoren had hij zich, door middel van een laatste rondrit door de stad er van overtuigd, dat Zaandam en Wormerveer naar huis konden. Dat neemt niet weg, dat als wij genoeg benzine en genoeg eten voor de manschappen, en voldoende personeel voor aflossing bij ons hadden gehad, we meer werk zouden hebben gemaakt van de nablussching, die nu met een slordige hand moest geschieden.

Maar in de gegeven omstandigheden konden we nu gemist worden.

We rolden de slangen op, waarmee veel tijd verloren ging, want er lagen honderden meters slang in die straat. En daar het langzamerhand nacht werd en de geheele straat, zelfs de trottoirs, vol lagen met huisraad, daar was het zeer moeilijk de koppelingen allemaal los te maken en de groote, zware slangen op te rollen en naar de autospuit te sjouwen. Jonge, jonge, wat is er toch gewerkt. En ik mag niet zeggen: "Wat hebbe we daar toch een pluut ehad," maar dat we allemaal reuzewerk hebben gedaan, de Wormerveerders incluis, dat staat vast.

Ik ging nog voor het laatst even kijken in het allerverste pand in de straat, dat we gebluscht hadden. De maan scheen tamelijk helder en de sterren keken meewarig neer op de resten van dit Haagsch stadsdeel. Het was inmiddels doodstil in de straat geworden. Ik denk dat ik daar op dit punt wel de enige was, die er nog rond spookte. De bewoners waren allen verdwenen, want wie bleef er hier nu nog toeven in de nachtelijke kou bij die inboedels? Honger hadden de eigenaars en ze hadden geeneens een dak boven het hoofd. Ach, wat wordt men dan toch op het laatst ongevoelig voor al dat aardsche. Nog even keek ik bij den Advocaat. Ook hier doodstil. Het huis er naast brandde niet meer. En het huis van den Gerechtsdienaar stond nog overeind, zooals de heer Kakes het had voorspeld. Maar de pianoresten bungelden aan mijn waterlaarzen. Dat was het overschot - het Kaf, waarvan de zanger zoo pas nog had gezongen bij de laatste tonen, die men aan dit instrument had ontlokt.

Onnoodig verwoest.

En de maan keek door de uitgebrande topgevels op dit alles neer. Geen rimpeltje op haar gelaat. Neen, integendeel, het geleek eerder, dat ze wat stond te ginnegappen. Ach, wat zou ze ook nog treuren? Wat had ze in al die vijf of zes oorlogsjaren reeds tijdens haar rondgang boven de aarde aanschouwd? En zou die zich dan nog wat bekommeren over dat anderhalve verwoeste huis in Den Haag?

Wat was er, en wat ging er tegenwoordig niet allemaal naar de Maan? Neen, ook de maan is met ons verhard, maar toch ontkwam ik niet aan de nog droevere indruk hier, die de omgeving thans op mij maakte in dit mystieke maanlicht, in deze uitgebrande en nu zoo verlaten en stille stadswijk.

Onze stemmen klonken hol tegen deze vreemd aandoende ruïnes. De inboedels moesten hier blijven staan. Er was geen mogelijkheid tot vervoer, ook niet tot berging. Rook trok nog uit de nasmeulende puinhoopen en de geur van brandend nat hout trok weer in onze kleeren en in onze reukorganen,zooals we dat van vanmorgen acht uur af hadden waargenomen. En toen ik de stemmen van mijn, de slangen oprollende, makkers zich hoe langer hoe verder van mij hoorden verwijderen en ik daar zoo eenzaam midden in die stad der verschrikkingen stond, toen kwam ik wel wat onder den indruk van al dat naars, dat wij vandaag gezamenlijk hadden beleefd.

En toen kwam plots voor mijn geest een ander beeld uit mijn jeugd, zooals ik Den Haag als jongeling eens had gezien. Dat was een heel andere tooi geweest, dat was een Feesttooi.

Ook dat had een overweldigende indruk op mij gemaakt, maar van gansch anderen aard. Toch weet ik niet meer precies bij welke plechtige feestelijke gelegenheid dat was. Wel weet ik, dat er een rijtoer zou plaats hebben van onze Koninklijke familie en dat Prins Hendrik nog leefde.

En heel de stad was een vlaggentooi.

De straten waren afgezet voor het doorlaten van den Stoet. De puien en de topgevels der huizen waren versierd met groen en met draperieën van allerlei schakeering, met guirlandes en met vlaggedoek.

De zon overgoot het mildelijk met zijn gouden glanzen, zoodat alles zich baadde in een zee van pracht en van vroolijkheid en van licht.

De met veel goud versierde uniformen der Hoogere Autoriteiten brachten een sprookjesachtige praal teweeg, terwijl prachtig uitgedoste en met zilver gemonteerde muziekcorpsen met hun glanzende instrumenten door de straten trokken, steeds Vaderlandsche liederen spelende. En van omhoog, van de oude statige Stadstoren, regende uit het Carillon de frissche, heldere klanken van het "Wilt heden nu treden" naar omlaag, over de duizenden en tienduizenden hoofden der geduldig te wachten staande feestgangers.

Want H.M., onze geliefde Vorstin met haar Gemaal moesten langs komen en heur Volk wachtte op haar.

En toen plotseling daar ergens aan den buitenkant van de stad eenige kanonschoten het tijdstip aangaven, waarop de Hooge Koninklijke Familie het paleis verliet om hun rondgang door de Residentie aan te vangen, toen barstte een geweldig gejuich los, dat zich langs grachten en wegen en huizen en kerken voortplantte. Nooit zal ik het vergeten.

Ik genoot het voorrecht een staanplaats te hebben bij een groote school, waar de Koningin en haar Gemaal door de kinderen zouden worden toegezongen. En toen de Dirigent zijn staf over Zangers en Orkest ophief, werd het zóó stil, dat je beangst was de plechtig aandoende stilte te vorstoren door, adem te halen. Men voelde de ernst. De Muziek zette in en het koor volgde.

En daar klonk het op, en het rees uit de massa langs de puien omhoog, door duizenden kinderstemmen het blauwe uitspansel tegen gezonden, nog klaarder dan het heldere morgenlicht van deze blijde Zomerdag. En een geweldige driekleur, staande op het kruis van een nabije toren, golfde en deinde mee met des Dirigents staf als sloeg ze mede de maat over dit echt Hollandsche lied:

't Is plicht, dat ied're jongen
Aan d' onafhankelijkheid
Van zijn geliefde Vaderland
Zijn beste krachten wijdt.
Hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee!
Hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee!
Voor Koningin en Vaderland
Waakt iedere jongen mee,
Voor Koningin en Vaderland
Waakt ied're jongen mee.

Drie coupletten werden statig en plechtig gezongen. Machtig klonk het, dat:

Hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee!
Hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee!

En nu, zooveel jaren later, stond ik weer in Den Haag. En weer bulderde het kanon, maar dat was ook de eenige overeenkomst die er bestond tusschen deze twee bezoeken. Wat een verschil!

Nu uitgebrande straten, ingestorte kerken, uiteen geslagen huizen, een uitgehongerde bevolking, geen water, geen gas, geen licht, geen eten. Tienduizenden jongens en mannen weggevoerd, honderden menschen onder het puin, duizenden bewoners gewond, en circa dertig duizend menschen dakloos, Holland is Holland niet meer.

En in mijn verbeelding zag en hoorde ik nog de Ovaties van toen en ik verdiepte mij even in de zegswijze der menschen: "Alle tijden hebben weertijden."

Jeruzalem heeft Hosanna geroepen over zijn grooten Koning, en heeft later geweend over de ineenstorting van de Stad. Weer bij de Autospuit gekomen, waren de manschappen bezig plaats te zoeken op de twee wagens om de 750 meter natte slangen over de spuiten te verdeelen. Dat was nog een heel gescharrel, want de manschappen moesten toch ook mee. Maar het gelukte toch tenslotte.

Nadat we er ons van hadden overtuigd, dat alle mannen van de Zeven en van de V.B. aanwezig waren, gingen we naar de Hoofdwacht van de Haagsche Brandweer waar ons brood zonder boter werd verstrekt met een stukje kaas, en imitatie koffie zonder zoet en zonder melk.

Een klein kacheltje deed zijn best ons iets te verwarmen, maar dat bleven pogingen. Bij deze gelegenheid nam de Kommandant der Brandweer van Den Haag het woord, en dankte ons namens de Brandweer en Burgerij voor de geboden practische en afdoende hulp. Hij was er zeer mee ingenomen, dat de Zaankanters bereid waren gevonden om dadelijk naar Den Haag te komen, en hij hoopte, dat hij nog eens in de gelegenheid zou zijn ons op de een of andere wijze zijn dankbaarheid te betoonen.

Kommandant Kakes antwoordde den heer de Roos in keurige bewoordingen en deelde mede, dat hij gaarne aan den roep van Den Haag had voldaan, hoewel bij ons evengoed de bezwaren van gebrek aan brandstof zich voor deden als dat bij alle andere Corpsen het geval was. Maar wij wilden onzen in nood verkeerenden broeder niet in den steek laten. Vandaar onze spontane komst niettegenstaande de bezwaren van onzen Burgemeester. Maar de heer Kakes zette door en dat deed zijn Brandweerhart. Na. deze twee, in alle stilte aangehoorde redevoeringen, braken we op en te ruim 10 uur trokken we de duisternis in en Zaandam tegemoet.

En dra hadden we Den Haag achter ons. Van brand was toen zoo goed als niets meer te zien, zoodat we ons werk goed hadden gedaan. Ongeveer vijftien uur hadden we gewerkt.

Zooals gezegd, de Wormerveerders hadden tot ongeveer drie uur gedraaid. Die gingen om zeven uur uit Den Haag, maar daar ze tusschen Den Haag en Oegstgeest ook pech aan de motor kregen, moesten ze de reis onderbreken, hetgeen voor hen een zeer groote teleurstelling was. Want ook zij waren, evenals wij, nat, vermoeid en hongerig en ieder verlangde zeer naar de eigen kring zijner geliefden, met een goed warm maal en een warm, gezellig huisvertrek, en dat zouden zij moeten missen. Dat bleef voor hen vanavond een niet te verwezenlijken visioen. Hun auto kon niet verder. Zoodoende moest er onderdak voor onze natte broeders gezocht worden te Oegstgeest, hetgeen door middel van de Politie gelukte. In het gesticht "Endegeest" konden ze logeeren. Zoodoende lieten ze hun spuit achter op een erf te Oegstgeest en na een nachtelijke wandeling van een uur arriveerden ze aldaar.

Maar het erge was, dat ook hun onderkleeren nat waren. Ze moesten dus nat te bed, en den volgenden morgen diezelfde natte kleeren weer aantrekken. Het liep hun dus niet mee. En toen moest hun Autospuit nog door een auto van de Brandweer te Oegstgeest naar laatstgenoemde plaats gesleept worden, waar ze voorloopig werd gerepareerd en van een tijdelijke carburateur voorzien.

Zóó arriveerde men des Maandagsavonds te zes uur twintig te Wormerveer.

De nummer Zeven en de V.B. kwamen in den nacht van Zondag in Zaandam aan, zonder onderweg eenige hapering te hebben ondervonden. Gelukkig dat men thuis op ons rekende, dank zij de goede zorgen van de heeren Kakes en Overtoom, die zooveel mogelijk het bericht van onzen thuiskomst hadden doorgegeven.

Een voornaam stuk Zaansche Brandweergeschiedenis was hiermee afgesloten, en ik durf te zeggen,dat onze Kommandant het verslag van dezen brand gerust een eereplaats mag geven in de Geschiedenis van onzen Brandweer. Let wel, niet dit verslag, dat bedoel ik natuurlijk niet, maar om de Geschiedenis op zichzelf. Want al is het niet nieuw, dat wij in andere plaatsen moeten assisteeren, het is wel een betrekkelijke zeldzaamheid, dat wij in die blussching elders zulk een groot aandeel hadden. Daarom zien wij met voldoening op dezen tocht terug. En ook de mannen, toen zij den drempel van hun woning overschreden zetten in hun gedachten een streep onder een dag van zeer veel wederwaardigheden. En ik denk, dat zonder eenige uitzondering, elke deelnemer blij was, dat dit werk ten einde was en dat een warme stal hem wachtte aan het eind van dezen dagtaak. Maar niet minder verheugd was ieder onzer individueel, dat hij dezen dag had meegemaakt en mee had beleefd, en dat het ons allen was gegeven zonder ongelukken of blessures weer te Zaandam te arriveeren.

En daarbij komt dan nog de voldoening over het volbrachte werk. Menig Hagenaar dankt het behoud van zijn woning aan de Zaankanters en daarom laat deze droeve dag in onze herinnering een lichtende streep na, die ons bij zal blijven in lengte van dagen.

Toen ik dien nacht van de V.B. Remise huiswaarts keerde langs de Stationsstraat, zweefde dat beeld van de verwoeste stad mij nog zoo voor den geest, dat ik er weer even aan gewennen moest, dat onze, door den maan verlichte straten nog zoo mooi intact waren en dat ik allemaal heele en niet stukgeschoten muren zag. Werkelijk, het deed me vreemd aan en dankbaarheid rees in mijn hart, omdat onze stad, ja onze streek, nog 200 ongeschonden aan de oevers van onze aloude Zaan mag prijken.

Thuis gekomen, zullen de meesten onzer wel niet zoo dadelijk te bed zijn gestapt. Eerst die natte, een brandlucht, verspreidende plunje uit, en toen aan de wachtende en nieuwsgierige huisgenooten, bij de warme kachel, die extra was opgestookt, verteld, wat voor vreeselijks en droefs er alzoo viel te rapporteeren. En een restje van het Zondagsche maal, dat onze jongens vandaag was ontgaan, werd in een nieuwen vorm, dankzij moeders kookcapaciteiten, opgedischt, als een ware tegenhanger van de roode kool met suikerbieten door elkaar, die we om half twee in een koude kamer zonder ruiten hadden genuttigd.

En dank zij al deze goede zorgen kwam de verkleumde Brandweerman weer bij en de wijzer van de klok liep reeds heel aardig n de richting van den vroegen Maandagmorgen, aleer hij het vermoeide hoofd op eigen kussen, in eigen bed, en in eigen woning, kon nederleggen. En de waarheid van het "Eigen haard is goud waard" zal menigeen onzer dankbaar hebben overdacht, toen hij zich op zijn legerstede liet neervallen, terwijl zijn bewustzijn vergleed in de onmetelijke zee der vergetelheid. Arme Wormerveerders, wien dit niet was beschoren. Hadden wij geweten, dat zij des avonds om half elf nog in Oegstgeest zaten, dan hadden we ze op sleeptouw naar de Zaan medegenomen.

En dankbaar; met een belangrijke ervaring rijker, stond de Brandweerman des Maandagsmorgens weer op. Want geen der mannen, die deze belevenissen heeft meegemaakt en doorleefd, is een gevoel van oprechte dankbaarheid vreemd gebleven, omdat dit naamloos leed van een verwoeste stad, aan ons is voorbijgegaan.

Nog wil ik vermelden dat de Zaansche Brandweer heeft gebluscht in de navolgende straten:

Charlotte de Bourbonstraat,
Eerste van den Boschstraat,
Amalia van Solmsstraat,
Vlietstraat,
Bezuidenhoutseweg,
Schenkstraat,
Adelheidsweg,
Anna van Burenstraat en
Koningin Sophiastraat.
De Wormerveerders bluschten in de
De Carpentierstraat,
Laan van Nieuw Oost-Indië,
Sillestraat,
Merkusstraat en
Mariastraat.

Op de eerste dag van de blussching, op Zaterdag 3 Maart, zijn van de Haagsche Brandweer vijf Hoofdbrandwachts onder vallende muren bedolven.

De ter hulp snellende spuiten uit Haarlem en Gouda zijn op den heenweg naar Den Haag door vliegtuigen beschoten, waardoor één man is gedood en een viertal gewond. Wormerveer gebruikte dien dag 480 meter slang)

Zaandam gebruikte dien dag 750 meter slang).Samen 1.230 M.

Dit verslag wil ik niet besluiten zonder een woord van oprechten dank namens alle manschappen aan den heer Kommandant C.Kakes, voor zijn voortdurende zorgen aan de manschappen besteed.

Ware de tijd normaal geweest (ja, dan hadden we niet naar Den Haag ter blussching gegaan) maar dan hadden we zeker de gelegenheid gekregen in groepen degelijk te eten met bijpassend warm drinken in een goed verwarmd vertrek, want de heer Kakes weet precies wat zijn volk toekomt en dat gunt hij hen ook. Maar dit kon nu niet en toch heeft hij er van gemaakt wat er van te maken was.

Wij brengen hem dank voor zijn leiding en zorgen. Ieder heeft zijn best gedaan en elkeen is, ook in de ure des gevaars, die zeker niet ontbraken, op zijn post gebleven, en ik ben er van overtuigd, dat zulks ook een volgende keer het geval zal zijn, ook al zou het comfort der manschappen dan soms nog meer in het gedrang komen. De naam, van de Zaansche Brandweer is door het clubje blusschers van Zondag, 4 Maart 1945 zeer zeker hoog gehouden, en daarom mogen zij met voldoening op deze verrichtingen terugzien.

Dit verslag is geschreven op verzoek van de Kommandant.
H.L.M. van Heijnsbergen
ZAANDAM, half Maart 1945.


Rob Velders i.s.m. de Stichting 3 Maart '45-'95.